Rijkskrankzinnigengesticht.
In 1906 worden de eerste voorbereidingen getroffen voor de bouw van een nieuw rijksgesticht voor krankzinnigen. Op voorstel van de staatscommissie gaf de minister van Binnenlandse zaken opdracht tot het bouwen van een nieuwe inrichting.
Tot 1912 blijft onduidelijk waar die instelling gebouwd zou gaan worden. Min of meer bij toeval komt Woensel in het vizier. Burgemeester de Vries van Woensel was op bezoek bij het ministerie van Onderwijs en vangt aldaar toevallig een gesprek op van enige heren die op luide toon de moeilijkheden rond het vinden van een geschikt terrein voor een nieuw gesticht bespreken. Een dag later wijst de burgemeester de rijksbouwmeester op de gunstige ligging van Woensel en diens uitgestrekte bossen.
Niet onbelangrijk in de overwegingen van de burgemeester om Woensel warm aan te bevelen waren de economische motieven die daarbij een rol speelden. De vestiging van een gesticht zou veel nieuwe banen opleveren: eerst in de bouw ervan, later in de verpleging.
Een jaar later is de zaak in kannen en kruiken en kan begonnen worden met het bouwrijp maken van het 128 hectaren groot terrein. In 1918 worden de bouwwerkzaamheden afgerond. Er zijn dan 9 paviljoens gebouwd waarvan er één extra versterkt is. Daarnaast is er een barak voor patiënten met besmettelijke ziekten, de zogenaamde dependance en een kerk annex concertzaal. Dan wordt ook begonnen met het werven van verplegend personeel.
Vanwege de bijzondere status van dit instituut voor zeer moeilijke, criminele patiënten was het animo om er te solliciteren niet groot. Vandaar dat actief personeel geworven werd onder de werkloze klompenmakers in Schijndel en St. Oedenrode. Verpleegkundigen die in dienst werden genomen, werden overigens geacht ongehuwd te zijn en dat voorlopig ook te blijven. Dit verplichte celibaat werd pas in 1943 afgeschaft.
Bron Regionaal Historisch Centrum Eindhoven.