Utiliteitswagens 4: spuitwagens van de brandweer
In de middeleeuwen was iedere dorps- of stadsgemeenschap bang voor brand. Vaak waren de huizen van hout en gedekt met stro. Een brand in een van de huizen, leidde vaak tot verwoesting van een flink aantal woningen en soms van een hele stad. Er waren dan ook veel bepalingen om brand te voorkomen, zoals strikte veiligheidsmaatregelen voor bakkersovens.
En als er ondanks die voorzorgsmaatregelen toch brand ontstond, dan diende iedereen te helpen bij de bestrijding. Op 2 april 1663 brak in Helmond een brand uit die veertien huizen in de as legde. Daarna werd een apart brandreglement opgesteld. De huizen dienden voortaan met pannen of leien gedekt te worden. De gemeente schafte een aantal brandemmers, ladders en haken aan. Die werden op een centraal punt op de Markt opgeslagen. Daarnaast diende ook ieder huis voorzien te zijn van ladders en van een leren emmer. In de stad waren verschillende putten waar water voor de bestrijding van de brand gehaald kon worden.
Eeuwenlang was brandbestrijding een kwestie van burenhulp. In plaats van de leren emmers kwamen metalen exemplaren. En het vuur kon efficiënter bestreden worden met een brandspuit waaruit, via pompen, een gerichte en grote straal water richting het vuur ging. In 1903 werd in Helmond de vrijwillige brandweer opgericht. In het begin veranderde het materiaal nauwelijks. In 1918 kreeg de brandweer een motorspuit, die op 28 september trots gedemonstreerd werd op de Markt. Elf jaar later, in 1929, gaan de ontwikkelingen nog veel verder. Niet alleen de spuit is gemotoriseerd. De brandweer krijgt een Buickwagen met brandspuit. Het korps poseert er mee voor het kasteel.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven