Wrakke dijken langs het Eindhovens Kanaal
In de nacht van 12 op 13 februari 1868 bezweek de noordelijke dijk van de havenkom in Eindhoven.
Er ontstond een gat van circa 14 meter waardoor het water uit het Eindhovens Kanaal kolkte. Voordat de toegang bij de keersluis aan de Zuid-Willemsvaart was afgesloten was de verwoesting al behoorlijk groot.
Het pakhuis van de heer Herwegh stortte gedeeltelijk in en zijn handel spoelde weg. De schade overziende had hij geen zin meer om het pakhuis weer op te bouwen. Ook schipper Lambertus Paulissen die al 20 jaar met turf van de Peel naar de stad voer, had flink wat schade. Er gingen 50.000 turven verloren aan boord van zijn schuit en in zijn pakhuis. Dat was toch een schadepost van 300 gulden. Turfschipper Johannes van Laarhoven was in die nacht net ter hoogte van Geldrop op weg naar Eindhoven toen het water begon te zakken en hij vastliep in de wal. Het gewicht van de lading drukte de schuit in de bodem met gevolg dat de romp ging barsten.
De oorzaak van de verzwakte dijken werd toegeschreven aan de canadapopulieren die op de dijk stonden. Die waren sinds de aanleg van het kanaal in 1846 flink gegroeid. De wind deed de bomen schudden waardoor de grond van de dijk minder stevig werd. Met de opbrengst van de 400 gekapte bomen kon een deel van het bedrag van 3.000 gulden betaald worden die het verstevigen van de dijk uiteindelijk kostte. Het kanaal bleef 20 dagen dicht. Op 14 april ontstond een tweede dijkdoorbraak. Dat gat kon met behulp van velen met zakken kiezel zand en hooi worden gedicht. Het gemeentebestuur van Stratum werd het toen te gortig; zij vreesde voor haar inwoners; sommige huizen stonden heel wat lager dan het waterpeil in het kanaal. Als er een watervloed kwam zouden die huizen tot hun nok onder water staan. Ze hoopte erop dat Eindhoven wakers wilde aanstellen totdat “de wrakke dijken hunne noodige sterkte en vastheid bekomen hebben”.