EEN KAR LANG, RECHT STRO.
Hier hebben wij een briefhoofd voor u uit Eindhoven. Het plaatje stond op een brief met als datum 15 april 1909. Afgebeeld ziet u hier De Nederlandsche Stoomstroohulzenfabriek van J.B.C. Caron.
Wie weet nu, anno 2012, nog wat strohulzen zijn? Strohulzen werden vroeger gebruikt om glaswerk in te verpakken en te transporteren. Door flessen aldus te verpakken werd de kans op schade door glasbreuk aanzienlijk verkleind. Het verpakken van breekbare waren in strohulzen stamt al van voor de zeventiende eeuw. De productie van strohulzen en stromatten was oorspronkelijk een huisindustrie. Nadat de rogge in de wintermaanden gedorst was, kwam het stro vrij. Op de velden kon men ’s winters niet werken. Achter in de stal hield men zich daarom tijdens de donkere maanden bezig met het maken van strohulzen. Oorspronkelijk waren deze bedoeld voor het vervoer van wijnflessen. Later leverde men meer en meer aan de bierbrouwerijen. Niet ieder stro was geschikt om tot strohulzen verwerkt te worden. Eigenlijk kwam alleen roggestro hiervoor in aanmerking en rogge werd op de Brabantse zandgrond overvloedig verbouwd. Roggebrood en aardappelen waren begin twintigste eeuw immers het belangrijkste voedsel voor het gewone volk. Als de rogge was geoogst, bleef het stro als afval achter, een goedkope grondstof dus voor het vervaardigen van een industrieel product zoals strohulzen. Toen de strohulzen voortaan machinaal werden vervaardigd, verkochten de boeren hun stro aan de fanrieken. Volgens de streekhistoricus Jean Coenen ontvingen de boeren in 1897 voor een kar lang, recht stro 15 à 20 gulden. Fabrikanten van chemicaliën, wijnhandelaren en bierbrouwers waren afnemers van strohulzen om hun producten te vervoeren. Soms ziet men vandaag de dag nog wel eens de wat duurdere wijnen en champagnes in strohulzen verpakt. In vroeger dagen stonden er strohulzenfabrieken in Eindhoven, Helmond, Asten, Uden, en Leende, dus in het oosten van Brabant. In 1913 telde heel Nederland 22 strohulzenfabrieken, goed voor de productie van 170 miljoen stuks. Grote namen waren en zijn nog steeds Caron en van Gansewinkel. Deze laatste bevoorraadde o.a. de Heineken Brouwerijen en groeide later uit tot een internationaal afvalverwerkingsbedrijf.