De sekte der lange messen
Op 13 juli 1894 kwam de tot missionaris benoemde Petrus Noijen vanuit Steyl naar Helmond om afscheid te nemen voordat hij naar China zou vertrekken.
Zijn vader stond hem op het station op te wachten. Voor de deur van zijn ouderlijk huis stonden meer dan 200 mensen. Moeder kreeg een brok in de keel toen haar priesterzoon binnenkwam.
De kruidenierswinkel aan de Noord-Koninginnewal leek te veranderen in een galanterieënwinkel. Er werden prentjes en beeldjes gebracht om mee te nemen naar China. Toen de kamer was volgestouwd moest ook de winkel er aan geloven. De reis werd betaald door zijn stadgenoten, de fabrikanten Willem Prinzen en Willem Diddens. De boot zou vertrekken uit Genua. De reis daarheen ging per trein via Keulen, Straatsburg, Bazel en Milaan. Op een 1 oktober 1894 kwam de boot aan in Shanghai. Na een week begonnen de missionarissen Chinese kleren te dragen wat onderling voor de nodige hilariteit zorgde. Daar stonden ze met hun vierkante stoffen schoenen, een rokschort tot de kuiten, een wambuis met “dwaas” wijde mouwen en een Chinese muts. Vooral de Chinese staart die achter aan het hoofd bengelde deed hen in schaterlachen uitbarsten, waardoor ze in het begin de straat nog niet op durfden. De missionarissen vonden de Chinezen een “goed slag van volk”, vooral omdat ze zich talrijk bekeerden tot het christendom. De missie Zuid Shantung was de eerste missie van de congregatie van de paters van Steyl. Ze bestreek een oppervlakte zo groot als Nederland en België samen. Met een inwoneraantal van 12 miljoen waren daar wel wat zieltjes te winnen. Ze dienden de omgangsvormen en de taal van de Chinezen te leren. Dat laatste was moeilijk; zuiver Chinees heeft pater Noijen nooit leren spreken. Eind oktober begon hij een nieuwe statie in Moendjatsoein. Dat was in het begin nogal behelpen, omdat er nog niets was. Af en toe ging hij wat beschaving opdoen in de bisschoppelijke residentie op een klein geleend weerspannig ezeltje. Het aantal bekeerlingen groeide snel, zodat er al gauw een groter huis gehuurd moest worden. Financieel kreeg hij veel ondersteuning van zijn broer Henri.
Door de Frans-Chinese oorlog waren de Europeanen niet graag gezien. Er verschenen pamfletten waarop stond: “Wie aan deze duivels voedsel verkoopt, snijden we de oren af”. De sekte der lange messen plunderde kerken en kapellen en stak ze in brand. De beweging “China voor de Chinezen, weg met de vreemdelingen” groeide snel. Door de mededeling van de missionarissen aan de Mandarijnen dat Duitsland zou ingrijpen wisten deze de beweging in te tomen. De steun van de Mandarijnen deed het vertrouwen van de mensen in de missionarissen groeien. Toch werden er in 1897 twee Duitse missionarissen vermoord. Pater Noijen werd na het bloedbad juist op die post benoemd. Zijn reizen door zijn missie waren bijzonder gevaarlijk, vaak werd hij belaagd. Na terugkeer van een rondreis was in zijn huis alles vernield, vervuild of gestolen. Het portret van zijn vader hadden ze verbrand. Toen het gevaar weer wat geweken was, werd Kiaochow zijn nieuwe standplaats en kon hij weer opnieuw beginnen met opbouwen. Telkens als hij wat had opgebouwd werd hij verplaatst. De bisschop benoemde hem tot dubbel-deken van Qingdao en Jiaozhou; nu moest hij twee staties bedienen. Hij begon met het bouwen van een nieuwe kerk, maar voordat die af was werd hij teruggeroepen naar Steyl om daar de missie te vertegenwoordigen. Het zou maar voor een jaar zijn, maar hij zou China niet meer terugzien.
Lees meer over Petrus Noijen in: "Het huis van de bisschop", "Bali, Lombok, Soemba, Soembawa, Flores, Timor" en "De dames zullen wel zorgen behoorlijk gekleed te zijn".