Boter en vleesch!
Helmond - Nadat de Duitsers op 3 augustus 1914 België waren binnengevallen stond de krant vol verontrustende berichten over fusillades, moordend vuur, wagens vol lijken en martelingen. Hoewel Nederland neutraal was had deze oorlog toch voelbare gevolgen.
Door gebrek aan grondstoffen waren de fabrieken nog maar vier dagen in bedrijf. Steeds meer Belgische vluchtelingen kwamen de grens over en moesten worden ondergebracht. Mensen die de honger vreesden gingen over tot hamsteren en al gauw gingen goederen op de bon. Op 11 augustus dachten enkele oproerkraaiers na hun natje nog wel een droogje te kunnen krijgen. Ze vielen mensen lastig met hun vraag naar brood. Ze drongen woningen binnen en eisten niet alleen een boterham, maar wilden daar ook “boter en vleesch” op. Politieagent de Gouw wist een van die personen te arresteren met het gevolg dat zes anderen naar het achter het stadhuis gelegen politiebureau trokken. De meest dronken persoon van de groep werd gearresteerd. Het verzoek aan de rest om te vertrekken werd niet opgevolgd; ze wierpen zich massaal op de politie. Agenten de Gouw, Jenniskens en Wildenberg moesten zich met hun wapenstok verweren totdat de groep er met de politie op hun hielen vandoor ging in de richting van de Molenstraat. Nadat er enkele waarschuwingsschoten waren gelost konden er drie worden aangehouden, twee sloegen er op de vlucht. ’s Morgens konden die alsnog worden ingerekend.
Burgemeester Marinus van Hout besloot een telegram naar de regering te sturen, met als gevolg dat er ’s nachts al vijftig militairen met een extra trein in Helmond aankwamen. Die gingen ’s morgens al op patrouille. Om verdere ongeregeldheden te voorkomen werd bekend gemaakt dat tussen 22.30 en 08.00 uur de cafés gesloten dienden te blijven. Op 13 augustus werden de zeven “deugnieten” onder geleide van drie politieagenten en drie militairen weggevoerd. Dat trok heel wat bekijks; de groep was behalve zwaar geboeid ook nog eens aan elkaar verbonden. Zo ging het te voet naar Eindhoven om daar met de trein naar Roermond te vertrekken. Op 29 september 1914 werd voor de rechtbank in Roermond het vonnis geveld: Vier kregen zes maanden, de andere twee respectievelijk drie en twee maanden.