Kleding en Schoeisel
Wat voeding betreft kun je tijdens de oorlog in Helmond en omgeving spreken van schaarste, maar tot echte honger heeft dit niet geleid. Er zijn genoeg mensen die zelf wat verbouwen of af en toe, al dan niet clandestien, een beest slachten. En anders is in de omgeving wel iemand te vinden die dat doet.
Anders ligt het met kleding en schoeisel. Dat wordt nog niet meteen zo erg gevoeld, zeker in de betere kringen die een voorraad in de kast hebben. Gezinnen met opgroeiende kinderen en gezinnen die het zich niet kunnen permitteren een goedvoorziene klerenkast te hebben, zijn de eerste die de gevolgen van schaarste aan kleding en schoeisel voelen. Als na de bevrijding in 1944 het Comité van Wederopbouw rapporten opstelt, wordt pas echt duidelijk hoe slecht het gesteld is met de kleding en het schoeisel van de bevolking.
In mei 1940 wordt begonnen met de uitgifte van schoenenbonnen. Dit wordt een van de grootste zorgen van de distributiedienst. Er is een grote behoefte aan schoenen, maar de winkels worden slechts mondjesmaat bevoorraad omdat de grondstoffen schaars zijn. En dit wordt alleen maar erger. Hier ziet U een voorbeeld van het bemachtigen van schoenen aan het einde van de bezetting. M. Kuijpers krijgt op 11 augustus 1944 van het distributiekantoor een bon voor een paar schoenen. Die bon is voorzien van de stempel van het distributiekantoor kring 242. Met die bon gaat Kuijpers naar schoenwinkel Roefs in de Marktstraat in Helmond. Op 29 augustus levert Roefs een paar damesschoenen. Kuijpers moet daar voor tekenen op de bon en Roefs stempelt de bon af. Om een nieuwe voorraad schoenen te krijgen, moet Roefs de verzamelde bonnen weer inleveren op het distributiekantoor.
De textieldistributie wordt definitief ingesteld in augustus 1940. Voor die distributie wordt een ingewikkeld systeem opgesteld – zie rapport kleding gezinnen- . Bij de verdeling van de bonnen wordt verschil gemaakt tussen de beter gesitueerden en de behoeftige gezinnen. Om tot een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van de beschikbare textielgoederen te komen, kunnen minder draagkrachtige gezinnen toeslagtextielkaarten krijgen. Het uitgangspunt daarbij is dat minder draagkrachtigen vaker kleding moeten kopen, omdat zij goedkope textielgoederen aanschaffen. En die goedkopere goederen zijn van minder kwaliteit en slijten sneller. Om in aanmerking te komen voor die toeslag mag het jaarsalaris van de gezamenlijke gezinsleden omgerekend per gezinslid niet boven de 350 gulden uitkomen.
In 1943 vraagt de heer Van den Boogaard vergunning om een nieuw kostuum te kopen. Hij krijgt die toestemming, maar dat kost hem wel 80 textielpunten. Dat kost hem bijna zijn hele textielkaart, zodat hij in die periode bijna geen andere kleren kan kopen. het kostuum moet dan ook nog eens binnen een maand aangeschaft zijn, omdat de vergunning na die tijd haar geldigheid verliest.
KousenDe schaarste aan kleding maakt dat mensen creatief moeten zijn. Als de voeten aan een kous versleten zijn of de kindervoetjes te veel zijn gegroeid, gooit men de kous niet weg, maar breit er zelf nieuwe voeten aan. En als men niet handig genoeg is, dan speelt de middenstand in op de behoefte en adverteert met "zijn de beenen nog goed ...".
Kinderen beleefden ook wel eens plezier aan de schaarste. In het archief van de Wilhelminaschool zit een mededeling van de secretaris-generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming van 18 juli 1941: "Mij is medegedeeld, dat ouders van leerlingen van lagere scholen zich er over beklaagd hebben, dat hun kinderen bij het schoolbezoek, ook op warme zomerdagen, genoodzaakt worden lange kousen te dragen.?In den tegenwoordigen tijd van schaarschte van textielgoederen acht ik een eventueel voorschrift met deze strekking niet wenschelijk en geef U mitsdien in overweging, indien dit met betrekking tot Uw school of scholen mocht bestaan, het niet te handhaven."
Kleren
Dezelfde creativiteit is te zien op kledinggebied. En omdat de kinderen zo hard groeien is de reclame vooral op de kleding van de jeugd gericht: een kindermantel van een laken, een jongenspak uit een pak van vader, een onderjurk van moeders onderjurk. En ook hier geldt: als U het zelf niet kunt, zijn er winkels die hun diensten aanbieden. U ziet hier voorbeelden van verschillende Helmondse winkeliers, zoals Van Oorschot in de Kerkstraat, v.d. Linden-v. Oekel in de Molenstraat, Bijnen op het Stationsplein en v. Boekhoven-Boers in de Molenstraat.
KlompenOmdat er nauwelijks aan schoenen te komen is, gaat men met de schoenen die men heeft heel zorgvuldig om. De klomp is een goed alternatief. Maar ook die kan slijten of splijten.
Lap op lapHet gebrek aan kinderkleding is groot. In Lieshout gaat burgemeester Mostermans in 1943 zelf op zoek naar kinderkleding. Hij vermeldt in zijn brief dat de gezinnen voor de kleding de gewone bonnen moeten inleveren.
Dit wijst er op dat de mensen nog wel bonnen hebben, maar dat in de winkels geen kleding meer te krijgen is. Gelukkig kan firma Ligtermoet nog kinderkleding leveren.
Dit leidt ertoe dat de zwarte handel bloeit, maar het heeft ook een levendige ruilhandel tot gevolg. In de laatste jaren van de bezetting staan de kranten vol van kleine advertenties waarin goederen aangeboden worden om te ruilen.
Na de bevrijding gaat het Comité voor Maatschappelijke Wederopbouw aan de slag. Het maakt rapporten over de nood op allerlei maatschappelijke terreinen. Aan duidelijkheid niets te wensen overlatend zijn de rapporten die gemaakt worden over de kleding en het schoeisel. De titel van deze pagina is ontleend aan een van deze rapporten. Gezinnen die zich in normale omstandigheden goed kunnen redden, hebben na de schaarse jaren van de bezetting, nauwelijks nog textiel over. U kunt hier enkele stukken uit de rapporten lezen over de St. Jozefparochie, St. Leonardusparochie, H. Hartparochie, St. Lambertusparochie en parochie Onze Lieve Vrouw – rapport kleding gezinnen-.