Somber rammelende hangsloten
In 2009 kwam er een fraai geïllustreerd boek uit over een voettocht van Leeuwarden naar het huidige België, opgetekend door Hendrik Gerrit Cannegieter, kapitein bij de Friesche mobiele Schutterij. Die voettocht was niet zo maar een reisje om de “Verenigde Nederlanden” te ontdekken, maar een militaire operatie om de Belgische opstand te onderdrukken. Cannegieter hield in zakboekjes uitvoerig bij wat hij meemaakte.
Na de val van Napoleon werden in 1815 de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden samengebracht in het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden om als sterk land een tegenwicht te vormen tegen Frankrijk. De culturele verschillen tussen noord en zuid waren echter groot, niet alleen het verschil in godsdienst, maar ook de taal, vormde een groot probleem. Op 25 augustus 1830 brak er in Brussel een opstand uit die ervoor zorgde dat het leger bijna geheel uit het zuiden verdween. Koning Willem I bracht een nieuw leger op de been dat onder bevel van de kroonprins in Noord-Brabant werd samengetrokken. Op 4 juni 1831 werd Prins Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld tot koning der Belgen uitgeroepen. Koning Willem I wilde de Belgen nog eens extra onder druk zetten met een militaire actie om betere voorwaarden voor de scheiding te bewerkstelligen. Een legermacht van zo’n 40.000 man trok op een warme en droge 2 augustus 1831 het Belgisch gebied binnen. De overmacht van de Nederlanders was zo groot dat er na tien dagen, op 12 augustus, een wapenstilstand werd gesloten. Hierdoor was de positie van de Belgen aan de onderhandelingstafel aanmerkelijk verzwakt en moesten ze Maastricht, Roermond, Venlo, Zeeuws-Vlaanderen en de helft van Luxemburg afstaan.
Hendrik Gerrit Cannegieter, in 1804 in Witmarsum geboren, promoveerde in 1829 aan de universiteit van Groningen, waarna hij zich als geneesheer in Hallum vestigde. Op 18 februari 1831 vertrok hij met de schutterij uit Friesland naar het Gelderse Weurt, waar ze lange tijd waren gelegerd. Toen ze het bericht kregen dat ze naar Eindhoven moesten marcheren was algemene treurigheid het gevolg. Onder het zingen van “Zouden muitelingen trouwe Friezen dwingen” vertrokken zij naar Gestel bij Eindhoven. Daar begon voor hen op 2 augustus de tocht tegen de oproerige Belgen. Cannegieter maakt de slag van Leuven mee, waarbij zo’n 50 mannen sneuvelden. Daar ook werd op 12 augustus een wapenstilstand getekend, waarna het Nederlandse leger België verliet. Op 20 augustus meldde de prins van Oranje vanuit Eindhoven aan de koning dat alle Nederlandse troepen in Noord-Brabant waren teruggekeerd.
Op 15 juni 1832 werd het kampement naar Mierlo verplaatst. Cannegieter werd ingekwartierd bij een brouwer. Hij kreeg daar “eene nette, zindelijke kamer met een planken vloer, hetgeen in Noord Braband iets zeldzaams was”. Over zijn bezoek aan Helmond schreef hij het volgende: "Naar het, een klein half uur van hier gelegene, stadje Helmond had men eene aangename, afwisselende wandeling. Door dennebosschen, door wildernissen, vruchtbare koorenlanden en een heerlijke allee van hoog opgaande boomen, kwam men eindelijk te Helmond, alwaar toen ter tijd het 1e bataillon der 2e afdeeling, onder bevel van den majoor van Asbeek, lag, welks nabijheid ons vele genoegens verschafte. Helmond is een aardig stadje, aan de Zuid Willemsvaart gelegen. Het bestaat grootendeels uit weverijen. Verscheidene officieren lieten er servetten en tafellakens weven, tot een gedagtenis, waarin men alles geweven konde krijgen wat men opgaf, b.v. het familiewapen. Mijne bijzondere aandagt alhier trok een groot ouderwetsch, uitmuntend onderhouden kasteel, dat bewoond werd door een heer die in de Staten Generaal zit, maar wiens naam mij vergeeten is. Het is een groot, uit het water opgebouwd, vierkant gebouw, met een dikke tooren op elke hoek. Door middel van eene roijale brug ging men over de gracht door een poort en komt zoo op de ruime, netjes geplaveide, vierkante binnenplaats."
"Het was geheel van onderen met verwulfde kelders voorzien, zoodat men aan de eene kant der poort afstijgen kon en eene onderaardsche wandeling kon doen, dat men aan de andere zijde der poort weer voor het ligt komt. Sommigen dezer kelders waren tot woonvertrekken ingerigt, andere waren met zware ijzeren deuren digtgegrendeld en hadden voormaals tot gevangenissen gediend. Eene huivering beviel mij bij het zien van die geweldige ijzeren deuren, die reusagtige grendels en die zoo somber rammelende hangsloten. Het geheele kasteel was uitmuntend onderhouden, uitgezonderd het dak. Als men op de bovenste zolders kwam, scheen men eerder in eene ruïne te zijn, als in een bewoond huis, zoo vol lag het er met stukken lei, vogelnesten en excrementen van vogels, gebrooken vensters en nog maar gedeeltelijk in hunne hengsels hangende vensters etc. Het had deszelfs originele oude Gotische bouworde nog behouden, uitgezonderd dat de kleine, in lood gevatte venstertjes, plaats hadden moeten maken voor verligtende schuiframen. Dat dit kasteel van eene oude dagteekening is en van te vooren eene belangrijke rol moet gespeeld hebben, bewijst, dat zij twee belegeringen doorstaan heeft, maar wanneer en door wien is mij vergeeten."
"Toen ik de met majestueuze hoog opgaande boomen beplante laan opwandelde, zat de eigenaar met vrouw en kinderen onder eenen zwaren beukenboom te theedrinken. Ik werd zóó beleefd en vriendelijk ontvangen, op mijn verzoek om het kasteel te mogen bezigtigen, dat ik aanstonds in een onderhoudend gesprek kwam en nu verhaalde mij mevrouw, welke vrij wat spraakzamer was dan mijnheer haar man, in korte woorden de geschiedenis van het kasteel, hetgeen ik mij vast voornam te onthouden en bij mijne te huis komst op te teekenen, maar, na alles bezigtigd te hebben, keerde ik terug in den vrolijken kring mijner mede-officieren en vergat alles wat mevrouw de goedheid had gehad mij te vertellen.”
Die theedrinkende eigenaar was Carel Frederik Wesselman II. Hij was op dat moment districtcommissaris van Eindhoven, een functie tussen provinciaal en lokaal bestuurder, en woonde met zijn vrouw Elizabeth Maria Spoor en vijf kinderen op het kasteel. Wesselman hield met brieven mevrouw van der Brugghen op kasteel Croy op de hoogte over de doortrekkende troepen. In een ongedateerde brief schreef hij: “Mijne vrouw heeft deze morgen veel met groen versierde veroverde kanonnen door Eindhoven zien komen”. Uit drie van die kanonnen werd een ereteken gesmeed, “het Metalen Kruis”, dat aan allen die aan het welslagen van de Tiendaagse Veldtocht hebben deelgenomen, werd uitgereikt. Cannegieter ontving zijn metalen kruis op 12 juli 1832 op de heide tussen Geldrop en Mierlo.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven; H.G. Cannegieter: De Tiendaagsche Veldtogt. Journaal van de voetreis naar België 1830-1832.