Schrijfsels over de Peel 2: Van Beurdens Peelreuzen
De Peel is niet alleen een bron van inspiratie voor wetenschappers zoals historicus Isfridus Thijs om over te schrijven, ook in volksverhalen speelt het geheimzinnige moeras een hoofdrol.
A.F. van Beurden schreef in het eerste kwart van de 20e eeuw wat boekjes van enkele tientallen pagina’s over de Peel. Het zijn uitgaven van de vereniging ‘Peelbelang’, die zich destijds inzette voor een goede ontsluiting en promotie van de Peelregio en waar Van Beurden bestuurslid van was. Hij presenteert zich daarnaast op de titelbladzijde ook als hypotheekbewaarder. Van Beurden was betrokken bij de vondst in 1910 van de Romeinse Peelhelm. Een van de boekjes uit 1922 heet ‘In de Peel voor duizend jaar’ en daarin beschrijft Van Beurden het bestaan van de Peelreuzen. Hij maakt in dit verhaal ook toespelingen op in de Peel aanwezige goudschatten zoals de Gouden helm, alhoewel hij die niet met zoveel woorden noemt.
In het dorp Oelbroeck, dat we nu kennen als Sint Anthonis, vertelden duizend jaar geleden de ouderen verhalen over “de stam der Peelreuzen of Paludi, die sterk, groot, krachtig en toch goedig, door de zendelingen niet bezocht konden worden en ongekerstend geheel teruggetrokken leefden”. Hun taal was niet de gebruikelijke, maar de oertaal. De Maas was door hen gegraven. Ze lieten zich nooit zien, maar vanuit de bossen beloerden ze de Oelbroeckers, die van Venray en de Deurnenaren. Teruggetrokken leefden ze diep in de Peel, waar niemand kwam of durfde te komen.
Van Beurden voert in zijn eigen verhaal Vaes Ploegmaeckers ten tonele, die door de vertellingen zo nieuwsgierig naar de Peelreuzen was geworden dat hij vanuit Oelbroeck naar hen op zoek gaat. Zíjn Peel kende hij op zijn duimpje, maar voor een ontmoeting met de Peelreuzen moest hij verder dit gebied in. Hij liet zich er niet door afschrikken. Ook niet door de Peelse hindernissen die hij tegenkwam: onbegaanbaar moeras en grote bossen kreupelhout. Vaes vond zijn pad. Hij kwam bij een grote, brede en eindeloos lange, van halve boomstammen gemaakte brug. Veel breder en zwaarder dan de gewone “kluppelwegen” die de Peelbewoners in de Peel aanlegden. Zou die reusachtige knuppelbrug hem naar de Peelreuzen brengen? Waren de vreemde maar bij Vaes bekende planten die hij tegenkwam een aanwijzing? “Grootte lijkenvingers of jichtmorilles” waren het. Heksen gebruikten die voor het brouwen van liefdesdranken en “wijze wonderheelers” konden er geneeskrachtige poeders van maken. Plotseling hoorde Vaes vreemde, gonzende geluiden. Vanaf een hoge, steile zandberg in het hart van de Peel aanschouwde hij een honderdtal Peelreuzen. Ze bestonden echt!
Een van de reuzen zong een voor Vaes onbegrijpelijk lied en begeleidde dat zelf op een harp. Hierna werd een gehelmde reus op een schild getild. Door acht reuzen gedragen commandeerde de opperreus de anderen in de richting van de uitkijkpost van Vaes. Deze probeerde zich onzichtbaar te maken, maar de reuzen ontdekten hem al gauw. Ze moesten lachen om die “Alf of Kabouter”.
Enigszins lachwekkend is ook de manier waarop Van Beurden de namen van een aantal Peeldorpen door de reuzen laat verklaren. Met gebaren probeerden de reuzen te weten te komen waar Vaes vandaan kwam, door hun geheimzinnige verkenningen kenden ze immers alle Peeldorpen. “Een der jongelieden in een roodleeren wambuis met gouden ketenen en spangen toegesnoerd, begon naar het Noorden te wijzen en te graven. Of hij uit Grave kwam, o ! neen, wenkte hij; toen maakte de ondervrager een draaiende beweging met de vingers en wees ook Noordwaarts. Vaesken begreep hem, dat was Mill, waar de molen stond, neen, ook niet. De oude reuzen kregen pleizier in zijn gevatheid. Toen nam de reus een bloeiende doornentak en wees naar ’t Westen, daar lag Doirne, maar van Doirne of Deurne kwam hij ook niet. Vaesken begon Oostwaarts te wijzen, de reus trok een heester uit, hij rooide – maar van Rooy, van Venray kwam hij evenmin.” Uiteindelijk komen de reuzen er achter dat Vaes uit Oelbroeck komt.
Van Beurden laat Vaes nog meer met de Peelreuzen beleven; lees daarvoor het boekje. Na een groot feestmaal zag Vaes kans stiekem uit het Peeldorp richting Oelbroeck te gaan. Voor zijn vaardigheid met pijl en boog had hij van de reuzenhoofdman een gouden schildje met inscriptie gekregen. Daarmee kon hij zijn dorpsgenoten bewijzen dat de Peelreuzen echt bestonden.