De oude toren van Stiphout (2)
In Stiphout staat op de hoek van de Oude Torenstraat en de Van der Brugghenstraat een toren die het restant is van de middeleeuwse Stiphoutse kerk. Die toren is nu voorzien van een spits en een uurwerk en de galmgaten hebben houten klankborden. In de jaren zeventig van de vorige eeuw is de toren gerestaureerd, waarbij hij het huidige uiterlijk kreeg.
Vóór de restauratie had de toren gedurende bijna een eeuw een troosteloos en zwartgeblakerd uiterlijk. Dit was het gevolg van een blikseminslag op 5 juli 1884. Nederland kende toen een hete zomer met hevig onweer. De kranten uit die tijd getuigen er van. In Roosendaal werd een man, die aan het hooien was, gedood door de bliksem. In Eersel sloeg de bliksem in een huis, waarna niet alleen dat huis, maar ook nog zes andere afbrandden. In Best ging een molen verloren en in Stiphout bleef van de oude toren niets anders over dat een stenen skelet. De schoolkinderen hadden het moeilijk in hun warme lokalen. Een van de beide Helmondse kranten, De Zuidwillemsvaart, vertelt: Door de buitengewone hitte en droogte gedurende de laatste dagen, komen op verscheidene plaatsen onder de schoolgaande kinderen gevallen van hersencongestie en andere ziektetoestanden, door inwerking der warmte veroorzaakt, voor. De krant geeft als oplossing het besproeien van de lokalen voor de lessen beginnen en ventilatie. Ook het ophangen in de lokalen van in zuiver water vochtig gemaakt doeken verdient aanbeveling. Zouden de kinderen die doeken op hun verhitte hoofdjes hebben mogen leggen?
De andere Helmondse krant, Het Nieuws van de Week, doet verslag van de brand in de Stiphoutse toren. Dat gebeurt in zeer bloemrijke taal: Zaterdag namiddag ontlastte zich boven deze gemeente een hevig onweder, vergezeld van ontzettenden regen. De bliksem sloeg in den ouden toren en zette de spits in lichter laaie. Er viel aan geen blusschen te denken; zachtjes werkte het vuur naar beneden en vernielde in drie uren tijds spits, houtwerk en balken. De twee klokken vielen bijna onhoorbaar in eene massa vuur en brandend hout en smolten betrekkelijk zeer spoedig. Toren en klokken waren laag verzekerd. Het was een prachtig gezicht, toen in het eerst de vlammen zich verhieven en den toren het aanzien eener kolossale kaars gaven.
De foto laat zien hoe kaal het skelet van de toren was. De vrouw die korenschoven aan het binden is, benadrukt de plaats van de toren midden in het open landbouwgebied buiten het eigenlijke dorp. Nu is er in de omgeving meer bebouwing, maar dat is allemaal nieuwbouw. Van die losstaande torens zijn er wel meer in Brabant. Dat heeft te maken met de periode vanaf het einde van de Tachtigjarige Oorlog. De leidende godsdienst was toen de Nederduitsgereformeerde kerk. Leden van die kerk hadden alle kerken in bezit. In het katholieke Brabant waren dat per plaats niet meer dan een handjevol mensen. Zij waren nauwelijks in staat de kerk te onderhouden, waardoor veel Brabantse kerken in verval raakten. Anders lag het met de torens. Die torens moesten onderhouden worden door de tiendheffer. Dat was degene die de oude kerkelijke belasting, de tiende, ontving. In de toren hing de banklok, die geluid werd als er gevaar dreigde en de tiendklok, die de tiendheffer liet luiden als de belasting betaald moest worden. De torens zijn veel beter onderhouden dan de kerken. In de negentiende eeuw zijn veel kerken afgebroken, maar de torens zijn blijven staan. In Stiphout, maar bijvoorbeeld ook in Beek en Donk, is nog iets anders aan de hand: de toren staat buiten het dorp.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven.