Op werkbezoek, deel 2
Baron van Voorst tot Voorst bezocht in de hoedanigheid van Commissaris van de Koningin diverse keren Eindhoven. Hij ziet in de periode 1894-1928 Eindhoven veranderen van een slaperig provinciestadje in een industriestad.
Naast heel veel goede ontwikkelingen is er volgens de Commissaris in die periode ook reden tot zorg. Over de jonge meisjes bijvoorbeeld die in de industrie werkzaam zijn. Hoe kunnen zij ooit uitgroeien tot toegewijde huismoeders als ze hun jonge jaren doorbrengen in de fabriek. Daar komen ze in aanraking met allerhande gevaren, op het gebied van lust en liefde onder andere, en steeds vaker met zwangerschap en gedwongen huwelijk tot gevolg. En dat terwijl ze nooit fatsoenlijk een potje eten hebben leren koken of weten hoe ze een strijkbout moeten vasthouden.
Maar ook op ander terrein was er reden tot zorg. In Eindhoven leed men aan grootheidswaanzin namelijk. Zo was het idee ontstaan om een hoogspoor aan te leggen om het verkeer tussen Eindhoven en Woensel te ontlasten. Daarmee zou een bedrag gemoeid zijn van wel vijf miljoen gulden, omgerekend naar nu ongeveer 27 miljoen euro. Was Eindhoven een dergelijke investering wel waard, vroeg hij zich af? De stad en industrie groeiden weliswaar, maar door het uitbreiden van diverse infrastructurele voorzieningen zou de stad ook duurder en dus onaantrekkelijker worden voor de industriëlen die hun lust tot ondernemen dan buiten de stad zouden gaan botvieren. Pas na afloop van de Tweede Wereldoorlog die ook in Eindhoven diepe wonden had achtergelaten waren de geesten rijp voor de aanleg van het hoogspoor, dat in 1953 feestelijk werd geopend.