Zuidoost Brabant tot circa 1000: moerassen en bossen
Tot de vroege Middeleeuwen was Zuidoost Brabant op de meeste plekken een vochtig, drassig gebied, bestaande uit natte heidevelden en veengebieden.
Tot de vroege Middeleeuwen was Zuidoost Brabant op de meeste plekken een vochtig, drassig gebied, bestaande uit natte heidevelden en veengebieden. De Peel, tot ver in de negentiende eeuw een ondoordringbaar en naargeestig moeras, is het bekendste voorbeeld. Maar ook de talloze vennen in de Kempen zijn daar restanten van. Het woord ven betekende oorspronkelijk: veen. In het veen lagen her en der hogere, droge stukken land, zandbulten, die waren bedekt met bos. De eerste nederzettingen kwamen dan ook op die hogere gronden, waarvoor eerst het bos moest worden gerooid. Vandaar dat zoveel plaatsnamen in Zuidoost Brabant eindigen op -el, -lo of -lre (-lo betekent: open plek in het bos), -rode (gerooid bos) of -hout. Voorbeelden zijn: Eersel, Mierlo, Waalre (in de Middeleeuwen Waderlo), St. Oedenrode, Lieshout. Die nederzettingen waren meestal eigendom van adellijke landheren en werden bewoond door horige boeren. Dat wil zeggen dat die boeren 'hoorden' bij de grond en de heer, dus niet vrij waren om te gaan of te staan waar zij wilden.
Vennengebied Groot- en Klein Meer, 1962. Foto Jos Pé
Bronvermelding: RHCe, THA, objectkenmerk 0014237