Vuil uit de schoorsteen.
De Elzas Passage profileert zich met de slogan “winkelhart van Helmond”. De bouw van een verbinding tussen Markt en Veestraat werd in 1969 geopend.
Het heette toen nog de Passage of ook wel Centrum-Passage. Pas nadat er ook een verbinding naar de Watermolenwal was gerealiseerd kreeg het geheel de naam Elzas Passage.
De naam De Elzas werd bij raadsbesluit van 27 december 1920 gegeven aan een doodlopend steegje aan de Watermolenwal. Er was rekening gehouden met de oorspronkelijke volksbenaming van dit straatje. Die naam vinden we terug op een hinderwetvergunning die werd verleend aan Johann Conrad Schrörs op 20 oktober 1896 voor de oprichting van een stoomketel in en een 20 meter hoge schoorsteen op zijn fabriek gelegen achter zijn huis aan de Watermolenwal. Die fabriek bestond uit een kammakerij, een twijnerij en een ververij. Rechts langs zijn huis liep een steeg die aan de linkerkant toegang gaf tot die fabriek; aan de rechterkant van die gang bevonden zich vier arbeiderswoningen genaamd “De Elzas”. Die huizen waren eigendom van de familie Prinzen. Ze werden in 1950 verkocht aan Vroom en Dreesmann die ze liet slopen voor het maken van een magazijn achter het warenhuis. Het verhaal gaat dat Schrörs werknemers in dienst had die uit de Elzas kwamen, maar dat is moeilijk te verifiëren. Hijzelf was geboren in Mönchen-Gladbach en zijn vrouw kwam uit het daar vlakbij gelegen Börgwaldniel. Ze kwamen op 1 februari 1871 in Helmond wonen.
Toen de erfgenamen van wijnhandelaar Stephanus de Bruijn hun bezit aan onroerende goederen in het najaar van 1878 gingen verkopen bleken daar een groot aantal huizen onder te zijn. Schrörs kocht voor 4.160 gulden een blok van drie huizen en een tuin aan de Watermolenwal. Daarbij behoorde ook een brug over de Aa. Een huis met tuin aan de Markt dat werd gekocht door meester van Bredehoff de Vicq, griffier bij het kantongerecht, had een uitweg langs het pand van Schrörs. Daar lag een voetpad in de richting van de haven dat met de brug over de Aa, zelfs met een kruiwagen, gebruikt mocht worden. In 1883 worden aan dat pad arbeiderswoningen gebouwd door Maria van de Laar die ze meteen doorverkoopt aan metselaar Laurens Noten. In 1885 zijn ze even in bezit van Mina Serphos, maar die verkoopt ze weer door aan de weduwe van Wijnandus Prinzen.
De drie door Johann Conrad Schrörs gekochte woningen laat hij in 1879 verbouwen tot een huis. Dat huis wordt in 1885 afgebroken om plaats te maken voor een huis met fabriek. Op 19 oktober 1887 verkreeg Schrörs een vergunning tot het oprichten van “eene kammakerij en twijnerij van garens”. Voor de aandrijving van zijn machine gebruikte hij een stoomketel. De aanvraag van die vergunning resulteerde in een brief van zijn buurman leerlooier Augustinus Franciscus Stevens aan de gemeente. Hij verzoekt daar in om Schrörs te verplichten een schoorsteen van stenen of van buizen te maken die minstens 20 meter hoog moet zijn. Van de vorige schoonsteen had hij blijkbaar overlast gehad, hij schrijft: “dat het vuil uit zijn schoorsteen niet alleen op mijn leerlooijerij hinder, maar ook schade toebrengt en heb ondervonden met het droogen van goed in mijn tuin daardoor bedorven werd en dit vooral was toe te schrijven aan een lage schoorsteen”. Uit de vergunning die Schrörs op 20 november 1900 verkrijgt voor een machinale twijnerij en ververij blijkt dat hij toen 20 mensen in dienst had. In 1902 volgt er nog een herbouw.