Den Oliemeulen
Het gebied ten zuiden van de spoorlijn en ten oosten van het kanaal heet vanouds “het Hoogeind”.
Deze naam vinden we al terug in 1420. Toen er in 1954 een kerk werd gebouwd kreeg de na de oorlog ontstane woonwijk de naam Annaparochie. Oudere Helmonders kennen het gebied echter als “den Oliemeulen”.
Aan het eind van de Kerkstraat, waar nu het Beugelsplein ligt, stond de Hoogeindse Poort. Via deze poort kon men over het Hoogeind naar Lierop. In 1736 stonden er in dat gebied 54 huizen. De meeste daarvan stonden vlakbij de stadspoort op het Groenewoud en enkele op het Geremt, op de Duizeldonk en op het Hoogeind, waar ook een oliemolen stond. Deze molen was opgericht in 1697, wat blijkt uit een akte van 1763, waarin Hendrik Scheij belooft aan de Heer van Helmond, graaf Maximiliaan van Arberg, jaarlijks een recognitiecijns van 3 gulden te betalen. Abraham Clerqs had op 2 december 1697 van de Raad van State toestemming verkregen om “een paerde olijmolen” op te richten, maar de Heer van Helmond was daarin niet gekend. De heer had wel het molenrecht, maar dat gold niet voor een rosmolen die werd aangedreven door een paard. De molen op het Hoogeind was een olieslagmolen; uit oliehoudende zaden zoals koolzaad, raapzaad en lijnzaad werd door middel van stampers olie geslagen. Koolzaadolie en raapolie werden gebruikt als bakolie; lijnolie bij de bereiding van verf. In 1733 is de molen in bezit van Maria Couwenbergh, de weduwe van Dirck Baijens. Vermoedelijk is zij de stiefdochter van de oprichter. In dat jaar staat zij het vruchtgebruik van “een huijs opt Hoogeijnt met den olimeulen” af aan haar drie dochters. Zij maken een contract op om de molen te verhuren aan Anthonij Scheij, maar besluiten dan plotseling om de molen voor 928 gulden en 10 stuivers te verkopen aan diens vader Hendrik Scheij, molenaar te Bakel. Hendrik blijft daar wonen en verhuurt de oliemolen aan Adriaen van Craaij. Wel laat hij door een molenmeester en een timmerman de molen inspecteren; er blijken verschillende gebreken aan te zijn die hersteld moeten worden. Na het overlijden van Hendrik Scheij wordt zijn nalatenschap in 1766 verdeeld door zijn vier kinderen. Hij blijkt eigenaar te zijn geweest van diverse huizen en delen van de molens van Bakel en Veghel. De oliemolen op het Hoogeind komt in het bezit van zijn dochter Isabella Maria Scheij, weduwe van Hermanus van den Heuvel. Haar kinderen besluiten in 1783 de molen te verkopen aan hun huurder Gerrit van Craaij. Oliemolenaar schijnt een winstgevend beroep te zijn, want Gerrit legt daarvoor 3.500 gulden op tafel. Als in 1832 het kadaster wordt ingevoerd zien we zijn zoon Adriaan van Kraaij als eigenaar van het huis met de oliemolen. In 1837 verhuurt deze de rosoliemolen voor 8 jaar aan zijn zoon Adriaan. In 1845 verkopen de kinderen van Adriaan van Kraaij de molen aan hun zwager Theodorus Hermans, die deze in 1858 weer verkoopt aan Willem Nederveen. Via de kadastrale leggers kunnen we zien dat tussen 1859 en 1861 de bestemming van de oliemolen verandert in die van woning. Daarmee is na ongeveer 163 jaar een einde gekomen aan deze molen. Het huis wordt in 1870 verkocht aan Johannes Strijbosch die het pand splitst in 4 woningen. Op de foto zien we het Hoogeind tijdens een overstroming van de Aa in 1926. Ter plaatse van de bebouwing achter de huizen aan de Hoogeindsestraat stond de oliemolen.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven.