De pastoor en de gloeiige van het Soemeer
Hier komt een verhaal over vuurmannen of gloeiigen.
In het donker rijden ze door de lucht, dalen neer op boerderijdaken om met hun vurige kettingen de schoorstenen te geselen. Zo ook in de Peel.
Het gebeurde wel eens dat zo’n vuurman door de schoorsteen binnen kwam. Dan kon je je maar beter verstoppen onder het beddengerei, anders zou hij je met zijn ketting kunnen brandmerken. Meestal verscheen de gloeiige binnen bij lieden die de landmeter hadden omgekocht om hun grond een kleinere oppervlakte toe te meten. Zo hoefden ze minder belasting te betalen. Bij één zo’n sjoemelaar is hij binnengekomen en heeft de man die zijn ogen niet van de vuurman af kon houden de gloeiende ketting in de hand gedrukt. In zijn hemd moest de fraudeur zijn “angelog” opmeten. Net zolang tot hij de juiste oppervlakte had gemeten. Eenieder kon hem voortaan herkennen aan de brandwonden aan zijn vingers.
Maar de gloeiige kon ook bij een verkeerd huis de schoorsteen als entree gebruiken. Dat overkwam hem toen hij tijdens zijn vuurtocht in de pastorie van een pastoor in de Peel doordrong. Hij kon de geestelijke echter geen angst inboezemen. De pastoor stond kalm op uit zijn stoel toen hij de ketting van de vuurman over de vloer hoorde slepen. Hij sloeg de stool om, pakte zijn brevier, begon te bidden en opende wagenwijd de deur van de pastorie. De vuurman brandde erdoor naar buiten. Richting de Peel raasde hij en zijn lichtspoor was van ver te volgen. En dat deed de pastoor. Zou hij hem nog inhalen? Jawel hoor. De vuurgeest werd midden in de Peel tegengehouden door het Soemeer. Toen de pastoor daar ook aankwam, ging hij meteen tekeer tegen de gloeiige. “Satan, ik heb lang gewacht op het ogenblik om u te ontmoeten. Ik wil niet langer, dat gij de mensen straft voor de zonden van hun voorouders. Daarom gebied ik u om u met uw gloeiende wagen en ketting te storten in dit bodemloos meer en zo voor goed ter helle te varen.”
De vuurgeest moet hier gevolg aan hebben gegeven, want sinds de ontmoeting met de pastoor is hij in de Peel niet meer waargenomen. De pastoor had de bewoners in de Peelstreek een grote dienst bewezen, maar zelf moest hij zijn inspanning met de dood bekopen. De morgen na zijn bezwering zat hij dood in zijn luie stoel. De Peellanders waren en bleven hem dankbaar. Zijn graf groeide uit tot een soort bedevaartsoord. Alle winters bloeiden er rond zijn sterfdag witte lelies op het pastoorsgraf.
En het Soemeer? Dat bruiste en schuimde continu, zoals het bruiste en schuimde toen de gloeiige zich erin stortte en het vuur van zijn hellewagen en kettingen in het Peelwater sissend doofde. Het Soemeer bruiste en schuimde tot het een prooi werd van de ontginners. Niet alleen de naam ‘Soemeersingel’ in Helenaveen herinnert aan haar aanwezigheid. Met het naburige Broemeer dwong het Soemeer vervener Van de Griendt in 1853 tot een knik in de Helenavaart. Het Peelkanaal kon niet in rechte lijn door het meer gegraven worden, want het was - zoals het verhaal van de pastoor en de gloeiige ook al aangeeft – bodemloos, peilloos. Het kaartje geeft de ligging van het Soemeer en de kanaalknik duidelijk weer. Het is een fragment van een grote kleurenkaart die de Maatschappij Helenaveen in 1889 van haar eigendommen in de Peel liet maken. Het Broemeer lag tegenover het Soemeer, aan de andere kant van de vaart.