De verhalen achter de vrijheidsquilt

De vrijheidsquilt van 4 x 3 meter. Een aantal bewoonsters van de Archipel hebben hier aan meegewerkt. Enkele maaksters vertellen hun oorlogsherinneringen.

 

 

 

 

 

Mien Jochems-van Boxtel
86 jaar – 16 jaar in 1945
Rooi (St.Oedenrode)

‘Ik zal nooit weten wie de oorlog heeft gewonnen’. Dat zei mijn vader. Hij wist dat hij niet lang meer te leven had. Na een bedrijfsongeval in 1942 kreeg hij steeds ergere embolieklachten. Daar waren nog geen medicijnen voor. De enige remedie was: lever eten en nu en dan een glas wijn. Mijn moeder bedelde bij de boeren om lever, als er ergens was geslacht. In Eindhoven kon ze wijn krijgen bij een winkel. Maar bij een van haar tochten werd ze uit de bus gehaald bij een controle. Ze kwam diep in de nacht pas thuis. De wijn was ze kwijt.

Mijn vader stierf in februari 1944. Hij liet mijn moeder achter met negen kinderen. De jongste was twee, ik was met 15 jaar de oudste.

We woonden in de Boskant bij Rooi, een eindje van de Bestseweg vandaan. Naast de boerderij stond een grote schuur waar hooibalen waren opgeslagen. Achter het hooi verstopten zich zo’n zeven onderduikers. Vooral jonge mannen die zich verborgen hielden om niet voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland te gaan. Natuurlijk wist moeder dat het gevaarlijk was wat ze deed, Maar als zoiets werd gevraagd dan deed je dat gewoon.

Een van de onderduikers die even weg was gegaan werd opgepakt door de Duitsers en naar Vught overgebracht. Maar zijn moeder ging er achteraan en wist hem vrij te krijgen. Ze hadden daar 16 kinderen, dus ze konden hem thuis niet missen…

Er was bij de onderduikers ook een Oostenrijkse echtpaar uit Eindhoven die het niet met de Duitse bezetters konden vinden. We hadden ze leren kennen doordat ze soms naar Rooi kwamen om bonnen te kopen. Mijn moeder had er genoeg, vanwege het aantal kinderen. En we hadden een koe, een geit, een varken, kippen, aardappels en een moestuin, dus we konden ook op andere manieren aan eten komen. Maar ons moeder bleef zuinig. Heel nu en dan kregen we elk een half ei bij zes sneeën brood.

In september 1944 landden de geallieerden in de omgeving van Son. Vlakbij ons huis hadden we met de buren een schuilkelder gemaakt in een greppel die was afgedekt met boomstammen. Toen de vliegtuigen overkwamen vluchtten we met zijn allen de greppel in. We bleven er de hele nacht. ’s Morgens zei mijn moeder tegen mijn broer Cor dat hij even moest gaan kijken wat er aan de hand was buiten. Maar hij durfde niet. Dus ging ik een kijkje nemen. In de bloemenhof bij ons huis hadden zich soldaten ingegraven. Toen een soldaat ons zag kwam hij naar de schuilkelder met brood. Hij waarschuwde ons: bij ‘export’ (uitgaand vuur) dan konden we gewoon ons gang gaan, maar bij inkomend vuur (import) moesten we plat op de bodem blijven. Er werd hevig gevochten. Tegen de keldermuur van ons huis stond een tank, waarachter de soldaten dekking zochten. Twee van hen sneuvelden.

Een dag later kwam ome Bert uit Best naar ons toe voor de bakfiets waarmee hij wat spullen wilde ophalen. Mijn moeder vroeg aan mijn broer of hij mee wilde gaan, maar die durfde niet. Dus ging ik mee. We gingen langs achterafweggetjes naar Best, want er werd overal nog volop gevochten. Onderweg zagen we dode soldaten liggen, dode paarden en koeien. We kwamen groepjes soldaten tegen: Engelsen en Amerikanen die van dit kleine jonge Duitsers gevangen hadden genomen.

In Best haalde mijn oom kleren op en een zak meel bij een buurman. Hij had ook een varken, dat los door de tuin scharrelde. Het beest had een granaatscherf in zijn bil. We hebben het op de bakfiets geladen. Bij de molen zaten Engelse soldaten, en een ballegooi verder zaten de Duitsers. Wil wilden met varken naar de Engelsen, maar we moesten over het grindpad kruipen om daar te komen. De soldaten keelden het varken en we hebben het weer op de bakfiets gehesen. Op de weg naar Rooi kwamen we langs een houten huisje waar een PAN-man zat. Die had een geit die hij aan ons heeft meegegeven. En zo kwamen we met een volgeladen bakfiets terug in de Boskant.

Mijn aanstaande man kwam oorspronkelijk van Goeree-Overflakkee. Hij was 9 maanden in Duitsland geweest als dwangarbeider. Toen hij terugkwam stond zijn vader te wachten bij de boot, maar hij herkende zijn eigen zoon niet, zo was hij vermagerd.

Na de oorlog werd hij opgeroepen voor militaire dienst in Indië. Hij bleef er 3,5 jaar. Niet omdat hij dat wilde, hij moest gewoon.

Veel later ging hij met de kleinkinderen naar Normandië waar hij de oorlogsgraven bezocht. Daar begon hij hard te huilen. ‘Deze soldaten zijn niet voor niets gestorven’, zei hij,’ want zij hebben ons vrede en vrijheid gebracht. Maar wij hebben 6000 mensenlevens voor niets opgeofferd.’ Toen hij terugkwam was er niet de minste waardering voor wat ze daar hadden gedaan.
 

Gé Schultz-van der Heijden
92 jaar – was in 1945 22 jaar
Rotterdam

We woonden in de wijk Kralingen. Moeder had een kruidenierszaakje, vader had een fietsenzaak en stalling. We waren met drie kinderen en ik was de middelste.

Op een dag was er een enorm kabaal. We hadden geen idee wat dit was. Pas later weet je dat het ging om een bombardement. Toen het stof was opgetrokken zagen we dat de hele binnenstad verdwenen was. Alles lag plat en stond in brand.

Op straat liepen kleine kinderen. Helemaal verloren, in paniek, gillend om hun ouders. Mijn moeder haalde ze allemaal naar binnen. Iemand ging met een roeptoeter de straat op om te zorgen dat de kinderen niet gingen dolen maar bij elkaar werden gebracht. We hadden zeker 12 kinderen in huis. Mijn moeder haalde brood voor ze bij de bakker. Na een tijdje werden de kinderen weer verenigd met hun familie, op twee na die hun ouders waren verloren.

Tegen het einde van de oorlog was er veel honger in Rotterdam. Mijn ouders hadden een volkstuin, Daardoor kregen we voldoende te eten. Mar mensen die geen geld hadden leden echt honger. Mijn moeder kookte in grote pannen. Kinderen uit de buurt konden gewoon bij ons aanschuiven. Moeder vond het heel gewoon om dat te doen. Ze gaf ook van alles weg aan mensen die minder hadden dan wij. Ineens was er dan een broek van me verdwenen. Daar moest ik niets over zeggen, want dan zei ze: ‘Niet zeuren want je hebt er nog genoeg’.

Aan het eind van de oorlog, toen de Amerkanen aan het eind van de oorlog de Duitsers bombardeerden, schuilden we in de kelder onder ons huis. Levensgevaarlijk natuurlijk. Als het huis geraakt werd kon je geen kant op. Maar gelukkig bleven we ongedeerd.

Toen de oorlog was afgelopen was iedereen door het dolle heen. We renden achter de tanks aan en sprongen er op. Je deed dingen die je anders nooit zou durven. Maar het was zo’n overweldigend gevoel om weer vrij te zijn!


Mevrouw Hurks
81 jaar, was in 1945 11 jaar.
Woensel – Eindhoven

Tijdens de oorlog moesten we vaak de schuilkelder in, omdat er bombardementen werden uitgevoerd op vliegveld Welschap. Onze pa had in de tuin een gat gegraven, afgedekt met kastplanken waar weer groente op was geplant, Dat stelde natuurlijk niks voor. Drie keer moesten we er ’s nachts uit omdat er luchtalarm was. We waren vooral bang voor verkeerd gerichte bommen of neerstortende vliegtuigen.

Na een bombardement moest ik een krop sla uit de tuin gaan halen. Toen ik die wilde plukken zag ik dat er een grote scherpe granaatscherf op lag. Ook op de vensterbank van de keuken lag een scherp stuk schroot. Mijn moeder heeft het voorzichtig opgepakt met een doekje. Die scherven waren afkomstig van een luchtgevecht dat die nacht blijkbaar had plaatsgevonden.

 

Onze buurman werkte op Welschap. Hij kwam uit Tsjechië. Hij werkte wel voor de Duitsers, maar was bepaald niet met ze bevriend. Maar zijn vrouw, ‘tante Jo’, stak bij allerlei gelegenheden de Duitse vlag uit. Omdat ze geen kinderen hadden mocht ik regelmatig bij ze eten en slapen.

Op een dag zag ik in de kamer een grote foto van een man met een snor. Ik wist dat dit niet de opa en oma waren van tante Jo en haar man.

De volgende dag vertelde ik mijn moeder over die foto. Ze zei dat ze er zelf eens naar zou gaan kijken. Het was een portret van Hitler, maar dat zei mij niets. Maar vanaf die dag mocht ik niet meer bij tante Jo en haar man logeren.

Mijn vader werkte bij Philips. Op een dag hoorde hij dat hij zou worden overgeplaatst naar Wenen. Dat wilde hij absoluut niet. Een tijdlang kon hij met valse papieren bij Philips blijven werken. Als er controle was dan waarschuwde de portier de afdelingschef. Mijn vader en twee collega’s gingen dan snel naar de damestoiletten, omdat daar nooit werd gezocht. Ze gingen dan met drieën op de wc-pot staan, want je kon onder de wc-deuren doorkijken. Ze hebben er een keer drie uur moeten staan.

Na verloop van tijd werd het te gevaarlijk om te werken. Vader dook onder, maar was wel gewoon thuis, waar hij zich zo goed mogelijk verstopte. Je kunt je wel voorstellen dat hij steeds in grote spanning leefde uit angst voor verraad of ontdekking. Toen we weer eens uit bed moesten vanwege het luchtalarm riep hij: ik moet de kinderen gaan halen. Maar we stonden gewoon vlak voor zijn neus in de keuken. Hij had wijd opengesperde ogen. Je werd er gewoon bang van. Ons mama wist hem gerust te stellen en tot rede te brengen.

In september 1944 vlogen er heel veel vliegtuigen over het huis in verband met de landing van de geallieerden bij Son en Breugel. Ik zat samen met mijn broertje op het dak van de schuur en zagen de parachutisten springen. ‘Kijk’ riep mijn broertje ’die mannen hangen aan paraplu’s!’

Na de bevrijding was tante Jo ineens met stille trom vertrokken. Maar een paar jaar later lag ik in het ziekenhuis. Mijn moeder kwam op bezoek en zei: ‘Weet je wie er hier tegenover ligt? Tante Jo.’

‘Tante Jo kan voor mij de lucht in’ zei ik. Ze is in het ziekenhuis overleden, maar ik heb er geen traan om gelaten.

 

 

Reactie plaatsen

Naam

E-mail

Bericht

Ik ga akkoord met het privacy beleid




Vergeet niet akkoord te gaan met het privacy beleid
Reacties worden geladen...
Ontdekken
Het gezin van Driek de Veldwachter in 1912
Het altaar van de Paterskerk
Beukeliusstraat
De frietwagen van Rein van Waayenburg.
images/hourglass.png

ZOEKEN...