Laet die ketters alhier leeren.
In tijden van nood wordt het geloof vaak weer sterker.
Na het uitbreken van de eerste wereldoorlog meldt de Meierijsche Courant over Helmond. “Er gaat hier geen dag voorbij, of honderden menschen stroomen naar ’t genadeoord te Aarle-Rixtel, om bij onze lieve Vrouw te bidden voor den vrede”.
De kapel in ‘t Zand zou uit circa 1500 dateren. Het in veel publicaties genoemde jaar 1480 als eerste schriftelijke vermelding van een bedevaart naar Aarle berust op een leesfout. Frenken noemt in zijn boek “Helmond in het verleden” een aantal zoenbrieven, die waren bedoeld om slachtoffers van een misdrijf of nabestaanden met de dader te verzoenen. Behalve het vragen om vergiffenis en het betalen van een schadevergoeding hoorde daar meestal ook een taakstraf bij in de vorm van een of meer bedevaarten. Een Helmondse zoenbrief, die kan worden gedateerd tussen 1477 en 1483, vermeldt de mishandeling van een zwangere vrouw, waarvoor de dader tot straf kreeg opgelegd: “tot onser Lieve Vrouwe tot Aken ten bedevaert”. Er staat niet Alre maar Aken. Een bedevaart naar het vlakbij gelegen Aarle zou misschien ook wel wat te gemakkelijk zijn geweest. In 1614 verschijnt een boekje geschreven door Johannes Beuckelius van Helmond over de geschiedenis van de kapel. Deze in Helmond geboren priester was pastoor in ’s-Hertogenbosch. Toen hij later pastoor was in Brussel, werd het beeld van de Zoete Lieve Vrouw van ’s-Hertogenbosch elf jaar in zijn kerk ondergebracht. Het Aarlese Mariabeeld is echter nooit op een grote reis geweest. Beuckelius ondervroeg diverse Aarlese mensen om de oorsprong van de devotie te achterhalen. Sophia, weduwe Adam Aerts, tachtig jaar oud, wist nog dat toen zij jong was haar moeder vertelde over het ontstaan van de kapel. Het pijpaarden beeldje uit de vijftiende eeuw stond aanvankelijk in een veldkruis langs de weg van Helmond naar ’s-Hertogenbosch; het heet hier niet voor niets Bosscheweg. Het beeldje werd door een omwonende meegenomen naar huis. Zijn gezin overkwam allerlei rampen, waarna de man tot het inzicht kwam dat hij het beeldje beter weer terug kon brengen. Toen de mensen dat hoorden, werd er op die plaats een kleine kapel gebouwd. De mensen zeiden: “Laet die ketters alhier leeren, hoe dat God niet en wil de beelden zijner heylighen oneer aenghedaen”. Beuckelius tekende 25 wonderbaarlijke genezingen op.
In het begin van de tachtigjarige oorlog werd de kapel verwoest, in 1597 hersteld en in 1616 nog vergroot. In 1648 werden alle kerkelijke goederen aan de protestanten overgedragen. Toch bleven de bedevaarten doorgaan. Toen de landdrost in 1651 zijn vervanger naar Aarle stuurde, zag deze rond de kapel wel duizend mensen met rozenkransen en boekjes. Om deze toestanden te beëindigen besloot men de kapel te verbouwen tot raadhuis en school, maar de katholieken bleven komen. In 1714 bereikten de Raad van State klachten dat men nog steeds deed aan knielen en kruipen rond de kapel. Toen er in 1732 nog steeds klachten waren over “paapse stoutigheden” vertelde stadhouder Schoonhoven dat het beeldje al lang geleden was weggehaald en de plaats waar het stond was dichtgemetseld, maar dat hij niet kon verhinderen dat er bij nacht en ontij nog omkruipingen of aanbiddingen plaatsvonden. Het beeldje was inmiddels geplaatst in de schuurkerk en verhuisde in 1846 naar de nieuwe kerk in de Dorpsstraat. Nadat de kapel door pastoor Johannes van Asten was aangekocht, kon het beeldje door de bisschop persoonlijk in 1856 weer in de kapel worden teruggeplaatst. In 2011 kwam voor een opknapbeurt een ton subsidie voor de kapel beschikbaar.
Bron: Regionaal Historisch Centrum.