3.398 kilometer in 23 dagen
In het jaar 2009 zijn er ongeveer duizend pelgrims naar Rome geweest, waaronder zo’n 200 mensen uit zuidoost Brabant. Die pelgrimage werd georganiseerd door het Bisdom den Bosch in het kader van haar 450-jarig bestaan. De paus ontving hen in audiëntie op het Sint Pietersplein. De reis werd met diverse vervoermiddelen ondernomen, het vliegtuig, de trein en de auto. In 1931 gebruikte Johannes Antonius van Lieshout de fiets om in Rome te komen. Vanuit Helmond had hij daar heen en terug maar 29 dagen voor nodig, wat hem tot een nationale beroemdheid maakte. Ook hij werd in Rome door de paus in audiëntie ontvangen.
Het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven is in het bezit van de nagelaten bescheiden van Jan van Lieshout, die op 1 september 1959 aan de Gemeentelijke Archiefdienst in Helmond werden geschonken. Die collectie bestaat voornamelijk uit krantenknipsels, wegenkaarten, verstuurde ansichtkaarten en zelfgeschreven reisverslagen. Daarbij is ook een verslag van zijn fietstocht naar Rome getiteld: “Naar de eeuwige stad. Indrukken van mijne rijwieltocht naar Rome”. In tegenstelling tot Bisschop Hurkmans van den Bosch die voor de krant een web-log bijhield over de Romereis, moest Jan het doen met schriftjes en een kroontjespen. In die schriftjes beschrijft Jan zijn reis en plakte er afbeeldingen bij die hij uit allerlei brochures en tijdschriften had geknipt. Van Lieshout had al naam gemaakt met zijn talrijke ,lange, prestatietochten per fiets. In 1916 maakte hij een ronde door Nederland, daarna volgden onder andere Parijs, Bazel, Londen en Lisieux. Daar werd in de krant vaak uitvoerig verslag van gedaan. In 1922 besloten vier leden van wielerclub “De Vrolijke Sportbroeders” op de fiets naar Parijs te vertrekken. In de Helmondse pers verscheen een artikel over die onderneming van de hand van Jantje van Lieshout. Over de fietstocht naar Rome verschenen bijna dagelijks korte stukjes in de krant, zodat eenieder kon zien hoe ver Jan als was gevorderd. Op 15 juli 1931 nam hij afscheid van zijn bejaarde moeder, familie en vrienden. Natuurlijk had hij goed getraind om de tocht te volbrengen. Hij had zich echter ook goed voorbereid door zijn reisroute grondig te bestuderen. Hij had de tocht in dagetappes ingedeeld. Hij kende alle afstanden, de hoogte van de bergen en waar de vlakke stukken lagen. Het was ook zijn bedoeling om op audiëntie te gaan bij de paus en om dat in goede banen te leiden was hij op advies van pastoor van Leeuwen bij de paters Kapucijnen te biecht gegaan. Die wisten te regelen dat hij in Rome door een broeder kapucijn ter zijde zou worden gestaan. De eerste dag zou zijn sportvriend Jos Bombeeck meefietsen. Via Mierlo en Weert ging het richting Belgische grens en vervolgens via Maaseik naar Maastricht, waar de nieuwe Maasbrug in aanbouw was. De eerste stop was bij de Belgische douanepost in Mesch waar in het café de meegebrachte boterhammen werden verorberd, gevolgd door een pintje bier. Door de Maasvallei reed hij naar Luik en vervolgens langs de Ourthe naar Aywaille in de Belgische Ardennen. Na die 160 kilometer vielen ze niet vermoeid op bed. Integendeel: Ze gingen nog een dorpswandeling maken omdat ze vroeger waren aangekomen dan verwacht. De volgende dag nam Jan afscheid van zijn maat en zette de reis alleen voort. Hij bereikte al snel het hoogste punt van België de “Baraque de Fraiture”. Na een regenachtige tocht was het noordfranse Thionville zijn volgende overnachtingplaats. Na 167 kilometer kon Jan hier een “lekkere Helmondsche sigaar” opsteken. Jan omschrijft nauwgezet zijn route, noemt de straten en pleinen waarlangs zijn route voert. Het einddoel op de derde dag is Epinal, dat hij bereikt na 157 kilometer en dat hij al kende van zijn reis naar Bazel in 1927. Daar ging hij op tijd naar bed want de volgende dag lag de Col de Bussang op zijn route. Het weer was nog steeds regenachtig, de bergtoppen van de Vogezen gingen verscholen achter dreigende wolkenluchten. Na de strijd met de reus der Vogezen te hebben overwonnen neuriede Jan de “Serenade van Tosselli” terwijl hij met een reuzenvaart naar beneden stoof. De tocht ging verder via Bazel, waar hij een telegram zond aan Antoon van den Bogaerd ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als wielrenner. Na 174 kilometer besloot hij te overnachten in het Zwitserse dorpje Eiken. Op zondagmorgen vervulde hij daar eerst zijn zondagsplicht in het lieflijke kerkje aldaar. Richting Zürich was het weer ook niet al te best, de regen viel in dichte vlagen neer. Toch kon Jan genieten van de schoonheid van het landschap, het blauwgroene water van de meren, en de enorme hoge met donker groen geboomte begroeide bergen met hun witbesneeuwde toppen. Zo kwam hij na 135 kilometer aan in de stad die bekend werd doordat volgens de legende hier Willem Tell met
Onderweg was Jan in gesprek gekomen met een enthousiaste Zwitser die hem veel inlichtingen over het land had gegeven. Over het beklimmen van de St. Gotthard had die gezegd dat Jan wel 2 à 3 uur zou moeten lopen om boven te komen. De morgen van 20 juli begon weer met regen en Jan’s ongeduld bereikte bijna het toppunt. Toen om half elf de regen wat minder werd waagde hij het er toch maar op. Hij moest echter nogal eens zijn toevlucht zoeken tot een schuur als de regen weer met bakken uit de lucht kwam. De watervallen leken door de zware bewolking wel uit de hemel neer te vallen. De stijging van de weg maakte het hem bijna onmogelijk om nog verder te komen. “Ik moest alles geven wat ik aan wil en spierkracht bezat”. Omdat hij die dag al zoveel had moeten klimmen besloot hij het laatste stukje tot het hoogste punt er ook maar bij te nemen. Dat was wel 700 meter stijgen op 11 kilometer. De weg klom zo steil omhoog “dat ik hoe ik ook met mijne pedalen trok en duwde ik niet bij machte was omhoog te komen. Ik moest het dus opgeven en ging ik te voet mijn rijwiel voortduwende verder”. Na vier keer te hebben moeten lopen lukte het Jan om het laatste gedeelte te fietsen. Boven was het ontzettend koud en het begon te sneeuwen. Die sneeuw werd zo hevig dat hij bijna niets kon zien en zich ongerust begon te maken of hij het hospice wel zou kunnen vinden. Om acht uur bereikte hij alsnog Hotel Prosa op een hoogte van 2.114 meter. Een goede kamer kostte daar 3 frank en een slaapplaats in het stro 1 frank. Waren het de kosten of het feit dat Jan’s einddoel verder lag? Jan besloot dat hij de afdaling van 13 ½ kilometer naar Ariola ook nog wel voor het donker kon halen. Jan zag de steile afgronden en overpeinsde: “Uwe remmen moeten hier perfect in orde en betrouwbaar zijn, want hier hangt in letterlijke zin uw leven aan uwe remmen”. De avond begon al te vallen toen Jan in de diepte enkele lichtjes ontwaarde van wat het plaatsje Ariolo zou moeten zijn. Jan was geheel verkleumd van de kou. De tocht naar beneden had hem vijf kwartier gekost. De totale dagetappe bedroeg deze keer maar 61 kilometer. Italië lang nu aan zijn voeten. In het artikel “Zijn gelaat is enigszins brons getint” kunt u lezen over zijn ontmoeting met de Paus.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven.