Naar de fabriek
Hoewel in Engeland al in de achttiende eeuw op grote schaal fabrieken werden opgericht, gebeurde dat in Zuidoost Brabant pas na 1860.
Vooral in de textielplaatsen Helmond, Eindhoven, Geldrop en Gemert bouwden ondernemers, die niet zelden van elders kwamen, werkplaatsen en fabriekshallen waar een groeiend aantal arbeiders en arbeidsters hun dagelijks brood probeerde te verdienen. De werkdagen waren lang: gemiddeld 10 à 12 uur, de schaft van één tot anderhalf uur niet inbegrepen. De lonen waren laag: tegen het einde van de negentiende eeuw verdiende een wever bij de firma Prinzen en Van Glabbeek in Helmond gemiddeld ongeveer vijf en een halve gulden per week. Sociale voorzieningen waren er nog niet. Wie ziek werd of een ongeval kreeg verloor meestal zijn baan en zijn loon. Toch waren er wel bedrijven die eigen regelingen kenden. Vooral protestantse en liberale werkgevers liepen daarbij voorop. Zo kende de metaalconstructie fabriek van Begemann in Helmond al in 1879 een ziekenfonds voor zijn arbeiders. Katholieke werkgevers zagen ondersteuning als een soort liefdadigheid en verwezen hun arbeiders, als hen iets overkwam, naar de plaatselijke charitatieve instellingen, zoals de St. Vincentiusvereniging.
Fabrieksmeisjes bij de weverij Bogaers te Helmond, ca. 1900.
Bronvermelding: RHCe, THA, objectkenmerk 0116619